
Jurisprudentie
AD5133
Datum uitspraak2000-03-02
Datum gepubliceerd2001-11-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
ZaaknummersAwb 99/127
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2001-11-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
ZaaknummersAwb 99/127
Statusgepubliceerd
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG
Enkelvoudige Kamer Bestuursrecht
Proces-verbaal van mondelinge uitspraak met toepassing van artikel 8:67, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Dagtekening der uitspraak: 2 maart 2000.
Reg.nr.: Awb 99/127
inzake:
eiser, wonende te woonplaats,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostburg, verweerder.
Feiten en procesverloop.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen verweerders besluit van 4 februari 1999. Bij dat besluit werd eisers bezwaar tegen verweerders brief van 3 maart 1998 ongegrond verklaard.
Het geschil is op 21 februari 2000 behandeld ter zitting. Daarbij waren eiser, zijn gemachtigde mr. A.H.J. Neels en de gemachtigden van verweerder, mr. L.J.F.E. de Wijkerslooth en de heer R.J.P. Steijaert aanwezig.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft mr R.C.M. Reinarz onmiddellijk in het openbaar uitspraak gedaan, in tegenwoordigheid van de griffier mr. C. Laukens.
Voorts is medegedeeld dat tegen deze uitspraak voor partijen, binnen zes weken na de dagtekening daarvan, hoger beroep openstaat bij de Centrale Raad van Beroep.
Inhoud van de uitspraak.
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit.
Gronden van de uitspraak.
Verweerders besluit van 4 februari 1999 betreft een reactie op eisers verzoek om schade-vergoeding in verband met een hem als lid van de vrijwillige brandweer overkomen ongeval. Ingevolge de Gemeentewet berust de bevoegdheid om hierover te beslissen bij de gemeente-raad.
Noch uit het Delegatie- en Mandaatbesluit 1995 noch uit enige andere regeling blijkt dat de raad van de gemeente Oostburg de bevoegdheid om te beslissen op een dergelijk verzoek om schadevergoeding aan verweerder heeft gedelegeerd.
Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder derhalve niet bevoegd om op het verzoek van eiser te beslissen. Het bestreden besluit kan reeds daarom niet in stand blijven.
De rechtbank merkt bovendien op dat betwijfeld moet worden of de brief van 3 maart 1998 kan worden aangemerkt als een (definitief) besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
Nu de gemachtigde van eiser, zoals hij ter zitting heeft verklaard, het bevoegdheidsgebrek weliswaar heeft opgemerkt maar er bewust voor heeft gekozen dit niet aan te voeren, ziet de rechtbank geen aanleiding verweerder te veroordelen tot het vergoeden van het door eiser betaalde griffierecht en de door hem gemaakte proceskosten.
Waarvan proces-verbaal.
Griffier, Rechter,